Auteur: Benny Nijhof
Doordat er tijdens de oorlog bijna geen goederen over zee meer werden aangevoerd, was o.a. tabak schaars geworden. Onze buurman, de Kleuver, kwam oorspronkelijk uit Veenendaal waar hij werkzaam was geweest in de tabaksindustrie. Het leek hem lucratief om zelf tabak te verbouwen en deze tijdens de oorlogsjaren als shag aan de man te brengen.
Het tabaksveld
Net achter de ‘Hoge Brug’ aan het begin van de Stroom Esch had de Kleuver langs de beek een stuk grond gepacht en samen met mijn vader tabaksplanten gepoot. Mijn vader was in die tijd ondergedoken bij familie achter Hertme. Als chauffeur was hij opgeroepen voor de Arbeitseinsatz en zijn vrachtwagen was gevorderd, maar hij wilde voor geen goud voor de bezetter aan het werk. Om de tijd tijdens de onderduik te doden, hield hij zich, niet zonder risico, bezig met allerlei klusjes.
Voor het onderhoud van het tabaksveld kwam hij dan via stille paadjes van de Dashorst naar de rand van Borne. School was er in die tijd weinig dus ik was regelmatig op het veld om vader te helpen. Het was leuk werk, beetje onkruid uittrekken en met een speciaal mesje de blaadjes (diefjes) uit de oksels van de grote tabaksbladeren snijden.
Op een dag kom ik op het veld en is vader nog niet aanwezig. Na lang wachten komt hij eindelijk aanfietsen. Hij verbergt de fiets achter de braamstruiken aan de overkant van de weg. Terwijl hij met een grote rode zakdoek zijn bezwete gezicht afveegt vertelt hij: “Er staat een controlepost van de moffen in Hertme, ik zag het net op tijd en moest daarom helemaal omrijden. Ze zijn zeer actief vandaag, dus laten we de straat goed in de gaten houden en een beetje aan de achterkant blijven. Door de bolle es zijn we van de straat niet te zien.”
Zwarte laarzen
We zijn goed en wel een uurtje bezig als we motorgeronk in de verte horen. Het komt uit de richting Hertme. “Kom”, zegt vader. We lopen hard langs de beek naar de andere kant van het veld. Daar op de es ligt een wei, op het hoogste punt kun je de weg naar Hertme afkijken. Vader en ik kruipen vanaf de beek tegen de hoge es op. Voorzichtig speuren we over de glooiing van de es de weg af.
Voorafgegaan door een motorrijder en gevolgd door een vrachtwagen met soldaten nadert er langzaam een kleine gevechtswagen op rupsbanden. In de koepel van het rupsvoertuig staat een militair met platte pet. Met een grote verrekijker speurt hij de omgeving af. Ik word door vader naar beneden getrokken. “Snel terug, we verstoppen ons tussen de tabak”, beslist hij.
Met bonzend hart lig ik zij aan zij met vader tussen de hoge planten. Ik hoor dat de voertuigen vaart minderen en tenslotte stilstaan. De motoren worden afgezet en er daalt een doodse stilte over de es. We kijken elkaar aan. Wat nu? Vader legt de vinger op zijn lippen. “Afwachten, stil blijven liggen en wachten”, fluistert hij in mijn oor.
Op straat is alleen het gekuch van de soldaten en gerammel van een uitrustingsstuk te horen. En dan opeens merk ik dat iemand behoedzaam door het gras aan de rand van het veld loopt. Twee, drie stappen dan is het stil. Weer stappen, met kloppend hart tel ik ze, een, twee, drie, stilte. Langs de kale voeten van de tabaksplanten speur ik in de richting van het geluid. Opeens zie ik ze, twee schachten van glimmend zwart gepoetste laarzen die overgaan in een grijze rijbroek. Vader heeft het ook gezien. “De officier”, zegt hij bijna geluidloos.
De laarzen verdwijnen maar duiken even later iets dichterbij weer op. Ik word onrustig, ik kan de spanning bijna niet meer verdragen. Vader merkt dat en legt zijn hand stevig op mijn rug alsof hij me onder het zand wil duwen. “Rustig blijven, rustig maar”, zegt hij met zijn mond op mijn oor.

Ondertussen blijven we naar de laarzen loeren die nu wel angstvallig dichtbij komen. Ik heb het niet meer. Wat zal er gebeuren als de man zich bukt om onder langs de kale stengels te kijken? Dan zijn we erbij. Om dat te voorkomen prevel ik in gedachten een aantal schietgebedjes.
Sirenes
Als de spanning bijna niet meer te dragen is wordt de lucht plotseling verscheurd door het gejank van de loeiende sirenes in het dorp. Er zijn voor de Duitsers vijandelijke vliegtuigen in aantocht. Mijn schietgebedjes zijn verhoord. De laarzen maken spontaan rechtsomkeert en benen naar de straat. Het laatste wat we tussen de tabaksplanten door zien zijn de twee imposant uitstaande flappen aan de rijbroek van de militair en dan is deze verdwenen.
Ik wil rechtop gaan zitten. “Liggen blijven”, zegt vader, “tot ze vertrokken zijn”. We kruipen naar de rand van het veld en zien de kleine colonne langs de Klöpkeswoning het dorp binnenrijden. “We blijven voorlopig tussen de tabak”, beslist vader. “Je kunt nooit weten of die patjepeeër met zijn grote kijker daar nog aan de rand van het dorp staat te loeren.“
Van werken op het tabaksveld is die dag niet veel meer gekomen.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2022-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)